(deel 1).Zij woont in de "Teesinkgaarde" aan de Tesinkweg in
Boekelo.
Over de koude winter van 1929 werd nog lang verteld: pas in februari
overviel een extreme koude mens en dier. In april viel pas de dooi in.
Dikke ijsbloemen sierden de ramen en de lakens hingen stijf bevroren aan
de waslijn. Slechts een kachel en een fornuis waren de warmtebronnen.
Bijna niemand had toen centrale verwarming. Van de kou heb ik toen niets
gemerkt, want ik werd 29 mei van dat jaar geboren, toen alles weer
bloeide, de koeien in de wei liepen en het eerste gras gemaaid was, zo
is mij verteld.
Mijn wieg stond in de oude boerderij Erve "Het Teesink" aan de Tesinkweg.
Ik groeide met mijn zus Bertha op in een harmonisch gezin. Later, in
1935, kregen we nog een zusje, Lida.
In dat jaar ging ik naar school, waar meester Schierbeek hoofd was.
Ik heb een fijne jeugd gehad en groeide op, dicht bij de natuur.
Op de boerderij was veel te doen en dus was er veel hulp voor vader en
moeder. Naast ons gezin zaten allen aan tafel die op de boerderij
hielpen. Zo jong je was, er was altijd passende arbeid te doen: eieren
rapen en in kisten doen, brandhout binnen halen, lammeren verzorgen.
Tegenwoordig is dat totaal anders.
Er was altijd veel reuring rond de boerderij, het noaberschap was een
groot goed in die tijd. Je voelde je verantwoordelijk voor elkaar, je
zorgde voor elkaar.
Het toen bestaande armenbestuur regelde veel hulp, zonder dat er over
gepraat werd. In die tijd was er nauwelijks sprake van telefoon en dus
moest je het nieuws van elkaar horen.
In het verdere verloop van dit gesprek komt het noaberschap nog vaak aan
de orde.
Naast ons woonde een zuster van vader, die getrouwd was met Herman
Nijhuis, die van boerderij "De Berke" in Usselo, kwam.
De naam "De Berke" stamt uit de tijd dat door de pest veel boerderijen
onbewoond waren en een berkenstronk vanuit de haard door de open
schoorsteen erboven uit groeide.
Op 23 augustus 1933, terwijl we allen lagen te slapen, brak er brand
uit op onze boerderij. Een buurman wekte mijn ouders en iedereen hielp
om zoveel mogelijk te redden uit de vuurzee.
Ik werd in de droge put bij "De Spiker" gezet, waar ik niet uit kon,
maar wel alles kon zien.
Ik vond het indrukwekkend en begreep niet dat het erg was.
Die morgen werd ik in mijn nachtponnetje door een buurmeisje, ook Gerda
Wissink geheten, achter op de fiets meegenomen naar klompenmaker Bel,
die me klompjes aanmat.
Hoe ik aan kleren kwam weet ik niet meer.
Snel werden er bouwplannen gemaakt. Aannemer Siemerink uit Haaksbergen
bouwde eerst de stallen, zodat het vee al op 14 november binnen kon. Het
vele personeel dat nodig was kwam snel beschikbaar door de toen
heersende grote werkeloosheid. Zelfs vanuit Duitsland kwamen metselaars
en timmerlieden.
We hebben al met al een jaar in het aangepaste "Spiker" gewoond.
Door kasten waren de slaapplaatsen afgescheiden van het woongedeelte,
zodat we lekker alles konden horen als er ’s avonds bezoek kwam. Moeder
had alle tijd voor ons, want de huishouding was daar simpel.
Toen we naar het nieuwe huis overgingen, vonden Bertha en ik dat geen
verbetering.
Voordat ik naar school ging, vond moeder dat ik vaker boodschappen
moest doen, omdat ik nogal verlegen was. Zo moest ik naar Jo Hulscher.
Haar winkel was waar nu de keuken van De Buren is. De ingang kende twee
deuren, een voor de klant, de andere kwam achter de toonbank uit. Ik
liep door de verkeerde deur, waarop Jo zei: "Wichke, wis doe de
geldla leughaal’n?"
De schoolperiode herinner ik mij als een heerlijke tijd. Mijn beste
vriendin, waar ik regelmatig speelde, woonde in de buurt van "Het
Zonnebeek".
Op een keer werd ik daar flink gebeten door een jaloerse herdershond.
Met paard en wagen, gelegen op een veren bed, werd ik naar de dokter in
Boekelo gereden, net toen de mensen uit de fabriek er tegenover kwamen.
Ze keken in de wagen met al dat bloed en vroegen:
"Is ze al dood?". Ondanks de pijn moest ik lachen.
School- en Volksfeesten werden toen samen gehouden met beide scholen.
Dat is ook een tijd anders geweest. Gelukkig doen de scholen nu weer
veel samen.
Deel 2 kunt u lezen in de volgende uitgave van Boeke-loos.
Interview door: Henny Westerveld en Gerard Schartman, december 2010.